HOOFDSTUK 7
De Wet van het Jubeljaar
Zelfs met Jezus Christus als centrale Persoon in de gehele geschiedenis is de wet van het Jubeljaar de meest fundamentele wet van de gehele schepping. De wet van het Jubeljaar is de basis voor vergeving en genade. Het is de instelling en het doel van de wet zelf. Het bezit een climax van de aardse geschiedenis en een compleet einde van de heerschappij van duisternis en zonde.
De basis van de wet van het Jubeljaar staat opgetekend in Leviticus 25:8–13.
8 Na verloop van zeven sabbatsjaren, na zeven maal zeven jaar, wanneer er negenenveertig jaren verstreken zijn, 9 moeten jullie op de tiende dag van de zevende maand de ramshoorn luid laten schallen. Op Grote Verzoendag moet in heel het land de ramshoorn schallen. 10 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren. 11 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een jubeljaar zijn. Je mag dan niet zaaien, het koren dat vanzelf opkomt niet als oogst binnenhalen en niet de druiven oogsten van je ongesnoeide wijnstokken. 12 Het is een jubeljaar, dat als heilig beschouwd moet worden. Jullie zullen dat jaar leven van wat er vanzelf opkomt. 13 In het jubeljaar zal ieder naar zijn eigen grond terugkeren.
Toen Israel het land van Kanaän veroverde onder Jozua, verdeelde Hij het land onder de stammen van Israel. Dit was hun erfenis van het land en niemand (buiten God) kon hen rechtmatig beroven van het land. Daarentegen, als er droogte heerste of enig andere ramp, konden de stammen hun land verliezen. Zij verkochten dan het land aan anderen tot het Jubeljaar.
De waarde van het land werd bepaald door de mogelijkheid om gerst te produceren en een ‘omer' gerst (dit zijn ongeveer acht ezelslasten) had een vaste prijs van vijftig sjekel (ongeveer dertien ons) zilver (Lev. 27:16 à Wanneer iemand een stuk grond uit eigen bezit heiligt door het aan de HEER op te dragen, wordt de waarde daarvan bepaald aan de hand van het voor die akker benodigde zaaigoed: vijftig sjekel zilver per ezelslast gerst). Bij de verkoop van het land moest de koper een eerlijke prijs betalen volgens het aantal gerst dat het land normaal zou kunnen produceren vanaf de koopdatum tot het Jubeljaar. Natuurlijk telden ze het Sabbatsjaar niet mee, dan moest het land namelijk rusten en kon het geen gewas produceren.
Als de eerlijke prijs was berekend werd de koop besloten en konden de nieuwe eigenaren hun bezit bewerken. De vorige eigenaren vonden over het algemeen werkgelegenheid op een ander landgoed, tenzij zij werden gehuurd door de nieuwe eigenaren om hun eigen land te bewerken. Het was het recht van elke eigenlijke (oorspronkelijke) landeigenaar om zijn land op elk moment terug te kopen als hij hiertoe in staat was. Met elke jaarwisseling werd de afkoopsom proportioneel verminderd omdat, zoals we net vertelden, het land niet als het land zelf werd getaxeerd, maar in termen van oogsten. Hierdoor werd het speculeren in land teniet gedaan.
De wet van God verbood de openlijke verkoop van landovererving, omdat het land ten eerste van God is. Elke verkoop was tijdelijk. Tegenwoordig zouden wij de term ‘leasen' toepassen op dit soort handel. Leviticus 25:23 zegt,
23 Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij mij te gast zijn. 24 In heel jullie land moet voor grond altijd het lossingsrecht blijven gelden. 25 Wanneer een van jullie tot armoede vervalt en een deel van zijn grond moet verpanden, kan zijn losser, zijn naaste verwant, zich aanmelden om het pand voor hem in te lossen. 26 Gebeurt dat niet, maar beschikt hij na verloop van tijd zelf over voldoende middelen om het pand in te lossen, 27 dan moet hij nagaan hoeveel jaar het verpand is geweest en het resterende deel van het oorspronkelijke bedrag terugbetalen aan degene aan wie hij het verpand had. Dan kan hij naar zijn eigen grond terugkeren. 28 Vindt hij niet voldoende middelen om het pand in te lossen, dan blijft het tot aan het jubeljaar in handen van de pandnemer. Maar in het jubeljaar valt het aan hem terug en kan hij naar zijn eigen grond terugkeren.
Niemand kon permanent zijn geërfde land verliezen door schulden. In het Jubeljaar werd het land hem terug geschonken en werden zijn lopende schulden kwijtgescholden.
HET WETTIGE RECHT VAN AFKOOP
Vers 25 in het vorige tekstgedeelte zegt dat het ook Gods wil was dat de naaste verwant zich zou aanmelden als losser als hij hiervoor de mogelijkheden had. In feite staat het specifiek in de NBV dat ‘ zijn naaste verwant, ZICH AANMELDT om het pand voor hem IN TE LOSSEN'. We weten dat de wet naast een moreel, ook een profetisch document is, omdat dit de wet is die Jezus perfect heeft uitgevoerd. Het was op die manier profetisch dat Jezus Christus, onze Bloedverwant–Verlosser, zou komen om alles terug te kopen wat verkocht was toen Adam zondigde. De Schrift kan niet worden verbroken. Als de losser bij machte was om te (ver)lossen moet hij dit doen omdat dit de wil van de hemelse Vader is, te lossen wat zijn broeder heeft verloren.
Wij zijn Zijn broeders. Om deze reden eist de wet dat Jezus Christus alles (ver)lost dat verloren was in Adam. De enige relevante vraag is of Jezus Christus dit ook werkelijk heeft gedaan. Ik geloof van wel, omdat het bloed nooit zijn kracht verliest, ook faalde Jezus niet om elke wet te vervullen die de Vader Hem gevraagd had te vervullen. De wet is volledig vervuld.
De wet van afkoop (verlossing) was erg verweven met het Jubeljaar. Hoofdzakelijk was de afkoop van de overerving altijd mogelijk voorafgaand aan het Jubeljaar. Als de schuldenaar op de één of andere manier het geld kon opbrengen om zelf het land terug te kopen en zichzelf te verlossen, had hij het recht om dit te doen. Een naaste verwant had eveneens het recht om op elk moment het land terug te kopen. We lezen in Leviticus 25:47–55.
47 Wanneer mensen die als vreemdeling bij jullie wonen, rijkdom vergaren en een van jullie tot armoede vervalt en zich aan zo'n vreemdeling of een afstammeling van een vreemdeling verpandt, 48 behoudt hij het recht op lossing. Hij kan worden vrijgekocht door een broer, 49 een oom of een neef of een andere bloedverwant, of hij kan, wanneer hij weer over voldoende middelen beschikt, zich zelf vrijkopen. 50 Samen met degene aan wie hij zich verpand heeft, moet hij nagaan hoeveel jaren er liggen tussen het jaar van de pandstelling en het eerstvolgende jubeljaar; de pandsom wordt berekend naar het aantal dienstjaren, volgens het tarief van een loonarbeider. 51 Als er nog veel jaren resten, moet een evenredig deel van het bedrag als losgeld worden betaald; 52 als er volgens de berekening nog weinig jaren resten tot aan het jubeljaar, moet een evenredig deel worden afgelost. 53 Zo iemand moet op dezelfde manier behandeld worden als een loonarbeider die per jaar in dienst wordt genomen; jullie mogen niet toestaan dat hij als een slaaf wordt afgebeuld. 54 Wanneer hij niet op de een of andere manier wordt vrijgekocht, komt hij in het jubeljaar met zijn kinderen vrij. 55 Want de Israëlieten behoren mij toe; ik heb hen uit Egypte weggeleid. Ik ben de HEER, jullie God.
Het is van groot belang om de wet van afkoop (verlossing) te begrijpen, want het heeft alles te maken met Gods plan om zowel Israel als de wereld af te kopen (te verlossen). Een vriend heeft geen recht om als losser op te treden; alleen een naaste bloedverwant. Dit houdt in dat als een man zichzelf en zijn familie verkoopt om bij een ander te gaan werken, een vriend hem mag afkopen–maar alleen als de meester dit toelaat. Een vriend heeft niet het RECHT om dit te doen. Daarentegen heeft de meester het recht om zijn nieuw verworven personeel in dienst te houden. Maar als een naaste bloedverwant besluit om de schuldenaar af te kopen moet de meester hier mee akkoord gaan, hij heeft dan geen keuze, omdat deze naaste bloedverwant wel het recht heeft om dit te doen.
Jezus kwam naar de aarde om Zijn mensen te verlossen, af te kopen (Luk. 1:68 à Geprezen zij de Heer, de God van Israël, hij heeft zich om zijn volk bekommerd en het verlost). Hij kwam niet als engel, maar als een mens, specifiek uit het geslacht van Abraham. Hij deed dit om volgens de wet het recht te hebben om verlossing teweeg te brengen. Als Hij als engel zou zij gekomen, zou Hij volgens de wet alleen een VRIEND zijn van zondaren, die door de zonde een te grote schuld hadden gekregen die ze zelf niet konden aflossen, zij die hun erfenis hadden verloren (dus onterft waren) door de zonde van Adam.
Jezus was weldegelijk een vriend van zondaren, maar dit was niet genoeg. Om het RECHT op verlossing van Israel te hebben moest Hij meer dan een vriend zijn. Hij moest geboren worden uit het geslacht van Abraham, om zodoende het RECHT op verlossing te verkrijgen voor de gehele mensheid. Hij moest meer zijn dan een engelachtige vriend, Hij moest van vlees en bloed geboren worden. Hij kwalificeerde zich voor beide zaken, zoals we kunnen lezen in Hebreeërs 2:11–17.
11 Hij die heiligt en zij die geheiligd worden hebben een en dezelfde oorsprong, en daarom schaamt hij zich er niet voor hen zijn broeders en zusters te noemen 12 wanneer hij zegt (in Psalm 22:22): ‘Ik zal uw naam bekendmaken aan mijn broeders en zusters, u loven in de kring van mijn volk.' 13 Zo zegt hij ook (in 1 Samuel 22:3): ‘Ik zal steeds op hem vertrouwen,' en verder (in Jesaja 8:18): ‘Hier sta ik met de kinderen die God mij gegeven heeft.' 14 Omdat die kinderen mensen zijn van vlees en bloed, is de Zoon een mens geworden als zij om door zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel, 15 en zo allen te bevrijden die slaaf waren van hun levenslange angst voor de dood. 16 Het moge duidelijk zijn: hij is niet begaan met het lot van engelen, hij is begaan met het lot van de nakomelingen van Abraham. 17 Daarom moest hij in alles gelijk worden aan zijn broeders en zusters; alleen dan zou hij in aangelegenheden tussen God en zijn volk een barmhartige en betrouwbare hogepriester zijn, die verzoening bewerkt voor hun zonden. 18 Juist omdat hij zelf op de proef werd gesteld en het lijden volbracht heeft, kan hij ieder die beproefd wordt bijstaan.
Hieruit kunnen we concluderen dat Jezus geboren is van vlees en bloed om de gehele wereld rechtmatig te kunnen verlossen. Hij is eveneens specifiek geboren uit het geslacht van Abraham om rechtmatig verlossing te verkrijgen voor het Huis van Israel. Dit zijn verschillende beloften, maar ze zijn beide gebaseerd op dezelfde wet van afkoop. Israel moest verlost worden uit de hand van hun vijanden (Assyrië) en zou uiteindelijk terugkeren naar God. De wereld van vlees en bloed zal, door dezelfde wet, verlost worden van de laatste en definitieve vijand – de dood – want de dood heeft niet het recht van afkoop en moet daarom alle gevangenen teruggeven aan Jezus Christus wanneer Hij dit eist.
DEGENE DIE VERLOST ZIJN DIENEN EEN NIEUWE MEESTER
In de wet van afkoop heeft de verloste schuldenaar niet het recht om eigen baas te worden of zijn eigen toekomst te bepalen. Zoals we eerder aanhaalden in Leviticus 25:53.
53 Zo iemand moet op dezelfde manier behandeld worden als een loonarbeider die per jaar in dienst wordt genomen; jullie mogen niet toestaan dat hij als een slaaf wordt afgebeuld.
Een losser is iemand die de losprijs betaald voor een schuldenaar. In principe koopt hij de schuldenaar van de meester, die een ‘vreemde' is, een buiten- lander. Zo'n persoon zal vaak zijn schuldenaar misbruiken om hem te onderdrukken. De naaste bloedverwant heeft de plicht om zijn broeder te (ver)lossen op de volgende grond; dat hij de schuldenaar op een wettige manier zal behandelen met vriendelijkheid. Dit houdt in dat de schuldenaar slechts van meester wisselt. Verlossing betekent NIET dat de schuldenaar vrij was om te doen wat hij wilde. De apostel Paulus bespreekt dit punt van de wet in Romeinen 6, waarin hij uitleg geeft over het vermeende recht van de verloste Christen om te blijven zondigen om genade te laten toenemen.
1 Betekent dit nu dat we moeten blijven zondigen om de genade te laten toenemen? 2 Dat in geen geval. Hoe zouden wij, die dood zijn voor de zonde, nog in zonde kunnen leven?... 17 Maar God zij gedankt: u was slaven van de zonde, maar nu gehoorzaamt u van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd, 18 en bevrijd van de zonde hebt u zich in dienst gesteld van de gerechtigheid. 19 Ik druk me zo gewoon mogelijk uit, omdat het anders uw begrip te boven gaat. Zoals u zich ooit in dienst stelde van zedeloosheid en onrecht om een wetteloos leven te leiden, zo stelt u zich nu in dienst van de gerechtigheid om heilig te leven. 20 Toen u nog slaven van de zonde was, was u niet gebonden aan de gerechtigheid. 21 Wat hebt u daarmee geoogst? Dingen waarvoor u zich nu schaamt, want ze leiden tot de dood. 22 Maar nu, bevrijd van de zonde en in dienst van God, oogst u toewijding aan hem en zelfs het eeuwige leven.
De uitleg van Paulus is hier gebaseerd op de wet van afkoop. De verloste schuldenaar wordt gebonden door de goddelijke wet om de (ver)losser te dienen. Jezus is de Verlosser, die met Zijn bloed ons heeft vrijgekocht en om deze reden, zegt Paulus, zijn we ‘bevrijd van de zonde en in dienst van God' (vers 22). Dit houdt in dat niet langer de zonde onze meester is, maar we nu God als Meester hebben. Dit betekent dat we nu verantwoording moeten afleggen aan Zijn wet en dat van ons verwacht wordt dat we gehoorzaam zijn aan Hem. Johannes zegt dat ‘ ieder die zondigt Gods wet overtreedt, want zondigen is Gods wet overtreden' (1 Johannes 3:4). Johannes zegt ook in 1 Johannes 2:3 en 4,
3 Dat wij God kennen weten we doordat we ons aan zijn geboden houden. 4 Wie zegt: ‘Ik ken hem,' maar zich niet aan zijn geboden houdt, is een leugenaar; de waarheid is niet in hem.
Johannes zegt niet dat de wet de basis van ons geloof is. Hij zegt dat onze gehoorzaamheid een uiterlijk BEWIJS is dat we gered zijn. Als we claimen dat we verlost zijn, maar weigeren een dienaar van Jezus Christus te zijn, dan kennen wij Hem eigenlijk niet. ‘We weten doordat' (vers 3). De wetteloze Christenen overtreden de wet van afkoop. Vanwege deze reden zegt Jezus over deze mensen in Mat. 7:23b: “Ik heb jullie nooit gekend. Weg met jullie, wetsverkrachters!”
Wetteloze Christenen zullen uiteindelijk hun verlossing niet verliezen. Ze zullen 'gered worden, maar door het vuur heen', zoals Paulus zegt in 1 Kor. 3:15. En, natuurlijk, als iemand beweert een gelovige te zijn, maar niet werkelijk een Christen is, want God oordeelt het hart, dan zal die persoon in de vuurpoel geworpen worden voor een langdurigere en intensievere zuivering. Echter, deze gelovigen zullen uiteindelijk worden verlost in het grote Jubeljaar aan het einde der tijden, wat we lezen in Leviticus 25:54,
54 Wanneer hij niet op de een of andere manier wordt vrijgekocht, komt hij in het jubeljaar met zijn kinderen vrij.
Wat een geweldige belofte! Het Jubeljaar is de wet van genade. Het maakt niet uit hoeveel schuld iemand heeft, het Jubeljaar maakt hem vrij. Zelfs al is er geen naaste bloedverwant die hem afkoopt of verlost breekt er een dag aan waarin hij in de glorieuze vrijheid van de zonen van God wordt vrijgepleit. Om deze reden ziet heel de schepping reikhalzend uit naar deze dag. Romeinen 8:19–25 zegt,
19 De schepping ziet er reikhalzend naar uit dat openbaar wordt wie Gods kinderen zijn. 20 Want de schepping is ten prooi aan zinloosheid, niet uit eigen wil, maar door hem die haar daaraan heeft onderworpen. Maar ze heeft hoop gekregen, 21 omdat ook de schepping zelf zal worden bevrijd uit de slavernij van de vergankelijkheid en zal delen in de vrijheid en luister die Gods kinderen geschonken wordt. 22 Wij weten dat de hele schepping nog altijd als in barensweeën zucht en lijdt. 23 En dat niet alleen, ook wijzelf, die als voorschot de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten in onszelf in afwachting van de openbaring dat we kinderen van God zijn, de verlossing van ons sterfelijk bestaan. 24 In deze hoop zijn we gered. Als we echter nu al zouden zien waarop we hopen, zou het geen hoop meer zijn. Wie hoopt er nog op wat hij al kan zien? 25 Maar als wij hopen op wat nog niet zichtbaar is, blijven we in afwachting daarvan volharden.
De wet van het Jubeljaar maakt het verplicht om heel de schepping vrij te maken op een moment in de geschiedenis. Persoonlijk geloof ik dat dit na 49.000 jaar geschiedenis zal gebeuren. Het laagste niveau van Jubeljaarviering ving aan na 49 jaar (Lev. 25:8). De trompet (ramshoorn) voor het Jubeljaar klonk dan op de Grote Verzoendag, dat de tiende dag was in het vijftigste jaar (Lev. 25:9). In profetisch historisch opzicht zien we hogere niveaus van Jubeljaarvieringen. Kijk bijvoorbeeld naar de zeventig weken (of jaren) van Daniel, wat eigenlijk 10 Jubeljaren zijn, oftewel 490 jaar. Jezus verloste ons aan het einde van de zeventig weken van Daniel in het jaar 33 N.C. (Zie ons boek ‘Secrets of Time' hoofdstuk 9).
De cyclus van veertig Jubeljaren, oftewel 1.960 jaar, is ook belangrijk, net zoals de cyclus van vijftig Jubeljaren, oftewel 2.450 jaar. Deze onderwerpen worden uitgebreid behandeld in het boek ‘Secrets of Time', maar zijn niet van toepassing op het onderwerp van dit boek. Toch vangt, volgens mij, het laatste Jubeljaar van de Schepping aan na 49.000 jaar. Dit kan ik natuurlijk niet bewijzen en heeft dat ook geen nut om dit te proberen. Het volstaat om te weten dat de wet van God grenzen stelt met betrekking tot de tijdsduur dat een schuldenaar in slavernij leeft, of hoe lang een zondaar gebonden kan zijn aan de zonde.
Heel de schepping wacht op dit Jubeljaar. Het is het doel van de geschiedenis en uiteindelijke doel van God. Op elk niveau verkrijgt het Jubeljaar zijn kracht door het bloed van Jezus Christus aan het kruis, zoals we lezen in 1 Johannes 2: 1 en 2,
1 Kinderen, ik schrijf u dit opdat u niet zondigt. Mocht een van u echter toch zondigen, dan hebben wij een pleitbezorger bij de Vader: Jezus Christus, de rechtvaardige. 2 Hij is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld.