Hoofdstuk 4: De wet der verzoening

Hoofdstuk 4
De wet der verzoening

 

Het land kon niet voor altijd worden verkocht, maar er waren natuurlijk mogelijkheden dat er schulden ontstonden die niet konden worden betaald. Jezus vertelde een gelijkenis hierover in Matt 18:23-35. Hij vertelde van een man die 10000 talenten bezat, wat tegenwoordig ongeveer €150 miljoen euro is. Vers 25 zegt dat omdat hij zijn schuld niet kon betalen, hij zijn vrouw en kinderen moest verkopen als slaven, om zodoende de schuld te kunnen voldoen.

Volgens de bijbelse wet, waren mannen slaven tot hun schulden betaald waren OF tot het Jubeljaar, wanneer alle schulden werden kwijtgescholden uit genade. Slaven werden door de wet gedwongen om voor hun meesters te werken, maar ze hadden ook rechten. Slavernij in zichzelf zoals in de meeste delen van de wereld gepraktiseerd in onwettig naar bijbelse principes.

Een man en zijn familie die slaven moesten worden vanwege schulden, werden geacht voor hun meesters te werken tot de schuld was betaald. Dan werden ze vrijgesteld. Maar er was ook nog een andere mogelijkheid. De slaaf kon worden verzoend door een familielid, naaste.

Lev 25:47-55 vertelt over de wetten van verzoening. De wet zegt dat een familielid het recht heeft om te verzoenen (lossen), zolang hij genoeg geld heeft om de schuld van zijn naaste te betalen. Met andere woorden, de meester van de slaaf had geen mogelijkheid om het verzoek tot verzoening niet te sanctioneren. Die mogelijkheid had hij alleen maar als de verzoener zomaar een vriend was. Maar familie kon hij niet weigeren. Het RECHT van verzoening is alleen maar gegeven aan naaste verwanten.