Hoofdstuk 2: De koning

Hoofdstuk 2
De koning

 

De eerste koning van de aarde was Adam, zoals we kunnen lezen in Gen 1:26

26 En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.

Genesis 1:26 gebruikt de term “awdawn” zonder het Hebreeuwse voorzetsel, waardoor we het moeten lezen als “mens” in het algemeen en niet zozeer Adam in het bijzonder. Genesis 1 geeft ons een algemene indruk van de positie van de mens ten opzichte van het overige deel van de schepping. Ook wordt er in Genesis 1 aan toegevoegd dat de mens op de zesde dag is geschapen.

Genesis 2 geeft ons dan meer specifieke details over de schepping van de mens, te beginnen met Adam. Genesis 2:7 gebruikt de hebreeuwse term eth ha-awdawm, wat wil zeggen; deze specifieke mens “Adam”. Met andere woorden, Gen 2:7 verwijst naar dezelfde Adam als de Adam uit Gen 1:26.

De eerste Adam ontving het mandaat om te heersen, wat hem de wettige koning van de aarde maakte. God was de hoogste Koning vanwege zijn scheppingsdaad en de rechten die hieruit voortvloeien. Vanuit zijn soevereine recht heeft hij Adam de autoriteit gegeven over de gehele aarde. Adam regeerde dus onder God. In feite was zijn koningschap onder voorwaarde dat hij gehoorzaam zou zijn aan de Schepper, de eigenaar van alle dingen. God had en heeft het recht om koningen aan te stellen en te onttronen.

Zodoende, toen Adam zondigde, veranderde zijn natuur zodanig dat hij onafhankelijk van God wilde gaan regeren, alsof de aarde zijn eigendom was. In feite claimde hij dus de troon en het koningsschap en de soevereiniteit van Zijn Schepper. Zijn wil om onafhankelijk te zijn, dreef hem uit het leven naar de dood (sterfelijkheid), zoals God ook van tevoren gewaarschuwd had door te zeggen in Gen 2:17

17 Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.

We gaan hier inu niet discussiëren of dit een echte boom was, of wat het precies vertegenwoordigde. In deze korte studie voldoet het te zeggen dat door het “eten”van de “boom” een ongehoorzame daad werd gepleegd, ofwel dat er gezondigd werd. Het resultaat van Adams zonde was de dood.

Adam en Eva brachten kinderen voort naar HUN evenbeeld. Indien zij kinderen hadden ontvangen voordat zij zondigden, hadden zij ook kinderen voortgebracht naar hun beeld, op dat moment nog het beeld van God. (Gen 1:26). Hoe dan ook, het bleek dat zij kinderen voortbrachten naar hun evenbeeld, oftewel met zondig vlees. Adams zonde maakte hem sterfelijk, en deze sterfelijkheid heeft hij overgedragen aan alle generaties na hem. Paulus zegt in Rom 5:12

12 Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben.

De dood is datgene waar de mens altijd aan onderhevig is; zijn permanente zwakte. Dit sterfelijke vlees zorgt er ook voor dat de mensheid zondigt. Het evangelie van het Koninkrijk verkondigd ons juist hoe we de dood kunnen overwinnen, zodat we vrij zullen zijn van zonde. En het verkondigd ons niet alleen het Goddelijke plan voor onze eigen levens, maar ook het plan dat God met deze wereld heeft (1 Joh 2:2).

De dood en de zonde creëerde een probleem bij Koning Adam. Als hij onsterfelijk zou zijn gebleven, zou hij koning over de aarde zijn gebleven en hoefde hij zijn koningsschap niet door te geven aan zijn nakomelingen. Het was Adams taak om de aarde te onderwerpen en over haar te heersen. Dit betekent om alle dingen te onderwerpen aan de autoriteit van de rechtvaardige heerschappij van God. Maar omdat hij zondigde, faalde hij en was er een nieuwe Adam nodig om te slagen waar de eerste Adam faalde. De laatste Adam was Jezus (1 Kor 15:45).

Adams sterfelijkheid betekende dat hij zou sterven en zodoende moest zijn “kroon” worden doorgegeven aan de verschillende generaties na hem. En omdat de mensheid geboren wordt naar het beeld van de eerste Adam, is het ook hun zondige neiging om op zichzelf gericht te zijn. Velen van hen wilden graag regeren over anderen. Hun zelfgerichtheid leidde ertoe dat ze steeds bezig waren om hun wil op te leggen aan anderen en om uiteindelijk slaven van die anderen te maken. Dit is de oorsprong van de koninkrijken van deze wereld . Maar steeds als men een koninkrijk oprichtte kwamen er weer nieuwe vijanden die het koninkrijk vervolgens weer voor zichzelf opeisten. Maar laten we terug gaan naar de oorsprong van de koningen en regeringen van deze wereld.

Het heersersmandaat was een van de twee mandaten die tezamen het eerstgeboorterecht vormen. Het andere mandaat was het vruchtbaarheidsmandaat, ook gegeven in Gen 1:26 “wees vruchtbaar en vermenigvuldig”. Dit tweede mandaat was de oorsprong van het Zoonschap en was het mandaat dat ervoor bedoeld was om het Koninkrijk van God te bevolken. Als Adam en Eva kinderen hadden voortgebracht naar het beeld van God, zouden al hun kinderen automatisch burgers zijn van het Koninkrijk en zouden ze geen probleem vormen omdat ze het beeld van God deelachtig waren.

Het eerstgeboorterecht, dat bestond uit de beide mandaten van Genesis 1, ging van Adam naar Seth. Toen Seth stierf, ging het naar zijn zoon Enos. Het eerstgeboorterecht ging zo door naar alle zonen tot Noach, die het geboorterecht meenam door de vloed heen. Noach gaf dit geboorterecht door aan Sem die 600 jaar oud werd (Gen 11:10,11). Hij overleefde zijn kinderen en kleinkinderen. Geen van hen ontving dus dit geboorterecht gedurende hun leven. Sem leefde zelfs tot 10 generaties van zijn nakomelingen hadden geleefd en weer gestorven waren. Als je Genesis 11 bestudeert, zie je dat Sem zelfs Abraham heeft overleefd.

Sem stierf uiteindelijk toen Izak 110 en Jakob 50 jaar oud was. Het geboorterecht passeerde Abraham dus en werd overgedragen aan Izak. Bij Izak wordt het eerstgeboorterecht weer direct genoemd in de bijbel. We zien namelijk dat zijn zonen, Jakob en Ezau, hierover onenigheid hadden. Jakob was uiteindelijk degene die het eerstgeboorterecht verwierf, hoewel niet zonder problemen, veroorzaakt door zijn vleselijke motieven. Later werd het eerstgeboorterecht opgesplitst bij de zonen van Jakob. Jakob scheidde het heersersmandaat van het eerstgeboorterecht en gaf dit heersersmandaat aan zijn zoon Juda (Gen 29:10), en Jozef ontving de rest van het eerstgeboorterecht – primair nog bestaande uit het vruchtbaarheidsmandaat (Gen 49:22). Dit wordt bevestigd in 1 Kron 5:1,2:

1 De kinderen van Ruben nu, den eerstgeborene van Israël; (want hij was de eerstgeborene; maar dewijl hij zijns vaders bed ontheiligd had, werd zijn eerstgeboorte gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israël; doch niet alzo, dat hij zich in het geslachtsregister naar de eerstgeboorte rekenen mocht; 2 Want Juda werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger was, was uit hem; doch de eerstgeboorte was van Jozef.)

Juda's recht op het heersersmandaat was tijdelijk, namelijk “totdat Silo komt, en aan hem zullen zij gehoorzaam zijn” (Gen 49:10). Deze profetie was toen misschien onduidelijk, maar naarmate de tijd vorderde werd haar betekenis steeds duidelijker. D e ark van het verbond en de tabernakel werden in een stad van Efraim (zoon van Jozef), bekend als Silo (Jozua 18:1) geplaatst.

Later werd in verband met de corruptie van de priesters van het huis van Eli, de Ark van Silo naar Jeruzalem verplaatst (Ps 78:60-68). Even later weer verliet de heerlijkheid des Heeren Jeruzalem, weer vanwege de corruptie van de priesters (Jer 7:12-14). God verliet Jeruzalem zoals hij Silo had verlaten. Vandaar zou de heerlijkheid des Heeren haar definitieve rust vinden in het Nieuwe Jeruzalem, een geestelijke stad waarvan wij de tempel zijn (1 Kor 3:16), en zijn naam is geschreven op onze voorhoofden (Opb 22:4).

Uiteindelijk is de profetie van Silo een lichaam van mensen geworden, in plaats van een geografische locatie op deze aarde. Dit lichaam van mensen heeft Christus als het hoofd. Tezamen vormen zij “een nieuwe mens” (Ef 2:15) en worden zij afgebeeld als de uiteindelijke tempel, gebouwd op het fundament dat de apostelen en de profeten gelegd hebben, hebbende Jezus Chistus als de uiterste hoeksteen (Ef 2:20)

Uiteindelijk waren de onderdelen van het eerstgeboorterecht – die door Jakob gescheiden zijn – bestemd om weer samengevoegd te worden in Christus. Hij kwam bij zijn eerste komst uit de stam van Juda en meer specifiek als he zaad van David om zich wettig te kwalificeren voor het heersersmandaat dat via deze geslachtslijn werd overgedragen.

Bij zijn tweede komst, komt hij als Jozef om zich ook wettig te kwalificeren voor het eerstgeboorterecht. Vanwege dit feit wordt er in Opb 19:13 geprofeteerd dat hij “gekleed is met een mantel gedoopt in bloed”. Hij wordt op deze wijze omschreven om hem te identificeren als Jozef, de man wiens mantel in het bloed gedoopt is (Gen 37:31). Deze tweede komst is belangrijk, omdat dit het werk afmaakt dat Hij begonnen is bij Zijn eerste verschijning. Zonder tweede komst, zou Jezus niet in de mogelijkheid zijn om het eerstgeboorterecht van Jozef wettig te ontvangen.

Maar laten we teruggaan naar het eerstgeboorterecht. Jezus is bij Zijn eerste komst voortgekomen uit de stam van Juda om wettig recht te hebben op het heersersmandaat en kwam als het zaad van David om het wettige recht als Koning van deze aarde te ontvangen. Uiteindelijk zullen alle koningen hem dienen – niet buiten hun wil om, noch gedwongen. Zij zullen Hem met blijdschap dienen. Jezus heeft er nooit voor gepleit om iemand te dwingen hem te aanbidden of voor hem te buigen. Integendeel; hij heeft er voor gekozen om de liefde en het respect van mensen te ontvangen door hun de liefde van God voor allen te laten zien. Daarom zegt Psalm 67:4,5:

4 De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven. 5 De natiën zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natiën op de aarde die zult Gij leiden. Sela.

De geschiedenis laat ons vele malen zien dat de troon van deze wereld wordt opgeëist door machthebbers. Jezus recht om over deze aarde te heersen is vanaf het allereerste begin aangevochten en aangevallen. De eerste grote uitdager was Nimrod, die de eerste was die een concurrerend koninkrijk oprichtte, Babylon genoemd. Hij wist af van de profetieën over de komende Messias die bestemd was om over de aarde te regeren; Nimrod wilde deze Messias zijn.

Sem verliet Nimrods koninkrijk Babylon (=poort der Goden), en reisde naar het westen van Kanaän. Daar bouwde hij een stad, genaamd Salem (vrede) ofwel Jeru-Salem “Stad van Vrede” en vestigde daar zijn troon onder de titel “Melchizedek” (Koning der Gerechtigheid). Deze twee rivaliserende koninkrijken werden beelden van het historische conflict tussen “het Babel dat in de verborgenheid is” en het “Nieuwe Jeruzalem”

Later werd het heersersmandaat doorgegeven aan koning David, tezamen met de belofte dat de Messias een van zijn nakomelingen zou zijn. David's troon werd aangevallen door Absalom, die dacht dat hij zich wel kon kwalificeren als de Zoon van David. Maar Absalom was een insluiper die zichzelf iets toe-eigende, en zijn karakter bewees dat hij het niet waard was om het heersersmandaat te ontvangen.

Duizend jaar later kwam Jezus uit de lijn van David om zijn troon te vestigen en te claimen, maar ook hij werd aangevallen op dezelfde wijze als Absalom David aanviel. De geschiedenis van David en Absalom herhaalde zich in het Nieuwe testament toen de overpriesters de plaats van Jezus innamen en zijn troon claimden. Maar zoals David een “tweede komst” had, waarin Absalom werd onttroond, zo zal Jezus ook een “tweede komst” hebben waarbij de onrechtmatige claimers openbaar zullen worden en hun Koninkrijk zal worden vernietigd.

Jezus zal bij zijn tweede komst ook komen als Jozef om het eerstgeboorterecht en de scepter weer te verenigen. Dan zal het Koninkrijk van God niet alleen een Koning hebben, maar ook de geopenbaarde zonen van God, de eerstelingen van de schepping (Jak 1:18), die onder Christus zullen regeren. Hun zal onsterfelijkheid en volmaaktheid worden gegeven bij de “eerste opstanding”