Hoofdstuk 3: De Breuk: Israël en Juda

Hoofdstuk 3
De Breuk: Israël en Juda

 

Gedurende de tijd van het Verenigde Israël onder Saul, David en Salomo waren de stammen van Juda en Jozef (Manasse en Efraïm) verenigd. Juda had voordeel van het geboorterecht van Jozef, en Jozef had voordeel van het Heersersmandaat van Juda. David was een rechtvaardige koning, omdat hij toen hij zondigde, zich bekeerde. Zijn zoon Salomo, begon als rechtvaardige koning, maar toen hij in zonde viel, bekeerde hij zich niet. Dit kunnen we lezen in 1 Koningen 11:9–13,

9 De HEER werd woedend op Salomo, omdat hij ontrouw was geworden aan hem, de God van Israël, die hem tot tweemaal toe was verschenen 10 en hem uitdrukkelijk had verboden zich met andere goden in te laten. Omdat Salomo zich niet hield aan wat de HEER hem bevolen had, 11 zei de HEER tegen hem: ‘Het is met jou zover gekomen dat je het verbond met mij niet in acht neemt en je niet houdt aan de bepalingen die ik je heb opgelegd. Daarom zal ik het koningschap van je losscheuren en het aan een van je ondergeschikten geven. 12 Maar omwille van je vader David zal ik wachten tot na je dood, en pas je zoon het koningschap ontnemen. 13 En omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die ik heb uitgekozen, zal ik je zoon niet het hele koninkrijk ontnemen; één stam zal ik hem laten houden.'

In plaats van zich te bekeren, wilde Salomo Jerobeam doden, de man die God had uitverkoren om over het Huis van Israël te regeren (1 Kon. 11:40). Jerobeam vluchtte naar Egypte en verbleef daar totdat Salomo stierf.

ACHIA'S PROFETIE

Nadat Salomo stierf werd het koninkrijk verdeeld door een burgeroorlog vanwege de hoge belastingen die Salomo had ingevoerd. Dit wordt ons verteld in 1 Koningen 11 en 12. In 1 Kon. 11:29–36 lezen we,

29 Toen Jerobeam in die tijd een keer de stad uit ging, kwam hij de profeet Achia uit Silo tegen. Achia droeg een nieuwe mantel. Ze waren helemaal alleen in het open veld. 30 Achia greep zijn nieuwe mantel en scheurde hem in twaalf stukken. 31 Toen zei hij tegen Jerobeam: ‘Neem tien van deze stukken, want dit zegt de HEER , de God van Israël: Hierbij scheur ik het koningschap van Salomo los en geef ik jou tien stammen.

We zien hier dat God zelf een bevel uitvaardigde dat het Koninkrijk genomen zou worden van Rehabeam, de koning van Juda, zoon van Salomo. Waarom? God oordeelde op deze wijze Salomo voor zijn zonden. God liet de scepter bij Rehabeam om zodoende de belofte die Hij had gedaan aan David stand te kunnen laten houden. Deze verdeling was erop gericht om het koninkrijk te kunnen afsplitsen van de koning. We lezen verder,

32 Eén stam zal ik hem laten houden, omwille van mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die ik uit alle steden van Israëls stammen heb uitgekozen. 33 Ik breng deze scheuring teweeg omdat ze mij verlaten hebben en Astarte zijn gaan vereren, de godin van de Sidoniërs, en Kemos, de god van Moab, en Milkom, de god van de Ammonieten. Ze zijn mij ongehoorzaam geworden en hebben gedaan wat slecht is in mijn ogen, want ze hebben mijn voorschriften en rechtsregels niet nageleefd zoals Salomo's vader David dat deed.

Dit is belangrijk omdat de tien stammen van Israël, de stammen van Manasse en Efraïm bevatte – de eerstgeboorterecht stammen, die de rechtmatige dragers van de naam Israël waren. Het Koninkrijk behoorde dus toe aan de stammen van Jozef, niet aan de stammen van Juda, hoewel Juda de scepter had. Juda moest de koning voortbrengen; maar Jozef bezat het Koninkrijk.

Juridisch gesproken kunnen alleen de stammen van Jozef, en diegenen die met hen verenigd waren, Israëlieten worden genoemd. Als de stam van Dan of Naftali zichzelf afgesplitst zou hebben van Efraïm en Manasse zouden zij zichzelf alleen bij de naam van hun stam mogen noemen. Ze zouden dan niet het recht hebben om zichzelf Israël te noemen.

Ten slotte de verzen 34–36,

34 Toch zal ik Salomo het koningschap niet helemaal ontnemen. Omwille van mijn dienaar David, die ik had uitgekozen en die mijn geboden en voorschriften in acht heeft genomen, mag Salomo blijven regeren zolang hij leeft. 35 Maar zijn zoon zal ik het koningschap ontnemen. Tien stammen geef ik aan jou (Jerobeam), 36 en zijn zoon zal ik één stam laten houden, opdat er bij mij in Jeruzalem, de stad die ik heb uitgekozen om er mijn naam te laten wonen, altijd iemand zal zijn die het licht van het koningshuis van mijn dienaar David brandend houdt.

De geboorterecht stammen splitsen zich af van Salomo's zoon Rehabeam en deze noordelijke stammen hadden wel het recht om zichzelf Israël te noemen. Juda mocht deze naam Israël niet dragen, behalve indien ze behoorden bij de stammen van het eerstgeboorterecht. Jakob had deze naam immers gegeven aan de zonen van Jozef, en deze hadden zich nu afgesplitst van Juda door een opstand.

Dit is de reden waarom de Joden niet het Israël uit de profeten is , wanneer er gesproken wordt over het bijeenbrengen van het Huis van Israël in het laatste der dagen!

DE PROFETEN SPREKEN OVER JUDA EN ISRAËL

De meeste van de profeten leefden ten tijde of nadat het Koninkrijk weggenomen was van de Judeers. Ze gebruikten de term Israël op de toen gebruikelijke wijze die van toepassing was op de noordelijke stammen. Ze gebruikten de term Juda wanneer ze verwezen naar het Huis van Juda. Beide naties hadden hun eigen koningen. Rehabeam regeerde over Juda en Jerobeam over Israël, zoals Achia ook geprofeteerd had in 1 Kon. 11:35 (zie vorige Bijbeltekst).

Bijvoorbeeld in Jesaja 5 waar de profeet het lied ‘over Zijn wijngaard' schrijft (5:2). Dit is het lied waaraan Jezus refereert in Zijn gelijkenis in Mat. 21:33–45. De Heer gaf hier de interpretatie van Jesaja 5:7 door te zeggen,

7 Israël is de wijngaard van de HEER van de hemelse machten, de uitgelezen aanplant zijn de inwoners van Juda. Hij verwachtte recht, maar oogstte onrecht, hij zocht rechtsbetrachting, maar vond rechtsverkrachting.

De wijngaard is het Huis van Israël, het Koninkrijk van God. Juda als een van de stammen, was een plant IN de wijngaard. Maar Juda was niet de wijngaard zelf, maar slechts een onderdeel ervan.

Toen Jesaja een profetie gaf aan Koning Hizkia van Juda, zei hij in Jes. 37:31

31 De Judeeërs die ontkomen en het overleven, zullen wortel schieten en vrucht dragen.

De meeste profetieën van Jesaja zijn gericht aan het noordelijke huis van Israël. Jesaja leefde gedurende de invasie van Assyrië toen de hoofdstad van dit rijk in 721 v.Chr. werd ingenomen. Jesaja is toen naar Jeruzalem afgereisd om zo aan de wegvoering te ontkomen. We vinden hem acht jaar later tijdens de belegering van Jeruzalem (2 Kon. 19:2) waar hij aan Hizkia profeteert dat God de legers van Assyrië zal vernietigen.

Jesaja zag de strijd en de wegvoering van het Koninkrijk van Israël. Veel van zijn profetieën zijn erop gericht om genade en vertrouwen uit te spreken voor deze tien stammen. Veel van zijn profetieën zijn dan ook gericht aan de stammen die inmiddels in ballingschap verbleven. Vaak spreekt hij ze aan als het huis van Jakob (Jes. 29:22) in plaats van het huis van Israël. Dit had natuurlijk ook de betekenis om hen erop te wijzen dat hun handelingen hen niet waardig maakten dat ze zich Israël zouden kunnen noemen. Ze handelden meer als Jakob, de bedrieger. Ze erkenden zeker niet Gods heerschappij, hetgeen de naam Israël betekent. Want Israël betekent ‘God regeert'.

Een eeuw later riep de Heer Jeremia om te profeteren in de laatste dagen van het huis van Juda, voordat ze weggevoerd zouden worden in de Babylonische ballingschap. Het grootste gedeelte van Jeremia's profetieën zijn gericht tegen het zuidelijke huis van Juda en Jeruzalem, maar ook Jeremia refereert af en toe aan het huis van Israël. Hij zegt bijvoorbeeld in Jeremia 11:10,

10… Zowel Israël als Juda heeft het verbond verbroken dat ik met hun voorouders gesloten had.

Met andere woorden, de beide koninkrijken hebben het verbond verbroken dat God in de tijd van Mozes met hen had opgericht. Daarom zegt God in Jer. 31:31,

31 De dag zal komen – spreekt de HEER – dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit.

Jeremia begreep dat God dit Nieuwe Verbond met zowel Israël als Juda zou maken. Het zou gemaakt worden onder een nieuw verenigd koninkrijk met Een Hoofd, Jezus Christus. Zoals we hebben laten zien in het boek ‘Who is a Jew?' bestaat het huis van Juda uit de goede vijgen, namelijk zijn discipelen, en niet uit de ‘slechte vijgen' die Hem hebben gekruisigd en zijn troon hebben toegeëigend. De Christelijke gelovigen, samen met de gelovigen uit Juda die door het geloof in Jezus een ware Judeer zijn geworden, zijn het ware huis van Juda. De ongelovigen zijn afgesneden van hun volk.

Deze burgers van de stam van Juda moeten worden verenigd met ‘Israël' onder een Hoofd om zodoende het Nieuwe Verbond op aarde te kunnen vestigen. Daarom moeten we goed weten wie Israël is. Evenals de natuurlijke takken van Juda afgehouwen zijn uit Juda, zo worden er ook natuurlijke takken uit Israël afgehouwen. Alleen omdat iemand een afstammeling is van één van de verloren stammen van Israël, maakt hem dat nog geen erfgenaam van de belofte aan Israël.

Deze Israëlieten waren zo vol afgodendienst dat God hen afsneed en in ballingschap bracht. Niemand van deze Israëlieten zal de wereld regeren in het Koninkrijk van God. Ze zullen worden geoordeeld zoals iedere zondaar, omdat de wet geen aanzien des persoons kent. De wet accepteert geen zonden van Israël, alsof zij een soort privilege zouden hebben om te zondigen terwijl God dit aan anderen verbiedt.

Afgodendienst en gebrek aan geloof en vertrouwen in God was de reden van beide wegvoeringen. In de tijd van Jesaja is Israël naar Assyrië gedeporteerd. In de tijd van Jeremia is Juda weggevoerd naar Babel.

DE BALLINGSCHAP VAN HET NATUURLIJK ISRAËL: 721 V.CHR.

Toen de Assyriërs de hoofdstad van Israël, Samaria, belegerden was Hosea koning over Israël en Hizkia koning over Juda en Jeruzalem. 2 Kon. 18:1 zegt,

1 Hizkia, de zoon van Achaz, werd koning van Juda in het derde regeringsjaar van koning Hosea van Israël, de zoon van Ela.

Hosea was de laatste koning van Israël en gedurende zijn ambtstermijn werd Hizkia koning over Juda. 2 Kon. 17:5 en 6 vertelt ons,

5 Hij viel het land binnen, trok op tegen Samaria en belegerde de stad drie jaar lang. 6 In het negende regeringsjaar van Hosea nam de koning van Assyrië Samaria in. Hij voerde de Israëlieten als ballingen mee naar Assyrië. Sommigen wees hij een woonplaats aan in Chalach, anderen aan de rivier de Chabor in Gozan, en weer anderen in de steden van Medië.

Dit was niet de Babylonische ballingsschap van Juda en Jeruzalem. Dit was de inneming van Israël met haar hoofdstad Samaria. 2 Kon. 17 somt ons de zonden van Israël op en concludeert in vers 18,

18 De HEER werd woedend op de Israëlieten en verstootte hen. Niets bleef er van hen over, behalve de stam Juda.

De Bijbel maakt ons volkomen duidelijk dat de stam van Juda niet naar Assyrië werd weggevoerd. Het maakt ook een duidelijk onderscheid tussen Juda en Israël. Dit betekent echter NIET dat iedere individuele Israëliet naar Assyrië is weggevoerd. In tegendeel, er zijn er een heel aantal ontsnapt, en velen van hen zijn later uitgenodigd door koning Hizkia van Juda om samen met hen het Pesach offer op te dragen (2 Kron. 30:5). Maar individuen vormen geen stam. De ‘stam' is daar waar de prins (leider) van die stam is. Het ‘stam–zijn' verplaatst zich met haar leiders. De leiders van alle stammen zijn naar Assyrië gedeporteerd, en dus wordt er gezegd dat de stammen zijn weggevoerd.

Er zijn namelijk ook vele Judeers weggevoerd naar Assyrië, maar dit betekende niet dat de stam van Juda is weggevoerd. De stam van Juda bevond zich daar waar haar koning, Hizkia, was. Assyrië bevocht alle ommuurde steden van Juda, maar faalde om Jeruzalem te overwinnen. Hizkia overleefde dit beleg en dus bleef de stam van Juda ook in Jeruzalem, hoewel vele individuen weggevoerd zijn naar Assyrië.

Individuen vestigen geen eenheid binnen een stam. De prins van een stam geeft de stam haar juridische status. Het feit dat er zich Israëlieten onder Juda bevinden is geen reden om Juda dan maar de naam Israël te geven. De profeten hebben Juda nooit dusdanig aangesproken, alsof zij de profetieën over het huis van Israël zou kunnen vervullen. 2 Kon. 17:22 en 23 zeg,

22 De Israëlieten volgden in alle opzichten het slechte voorbeeld van Jerobeam en braken niet met zijn zondige praktijken. 23 Uiteindelijk verstootte de HEER Israël, zoals hij bij monde van alle profeten, zijn dienaren, had voorzegd, en de Israëlieten werden in ballingschap van hun grondgebied weggevoerd naar Assyrië, waar zij wonen tot op de dag van vandaag.

Deze verzen laten duidelijk zien dat er naar de noorde lijke stammen wordt verwezen zijnde Israël en dat zij aan Jerobeam zijn gegeven via de profeet Achia. Israël is niet hetzelfde als Juda. Israël en Juda zijn twee verschillende koninkrijken, met twee verschillende roepingen of mandaten. Er zijn ook twee verschillende wegvoeringen. Als eerste is Israël weggevoerd naar Assyrië en een eeuw later is Juda weggevoerd naar Babylon.

Ik benadruk dit punt omdat hier zoveel misverstand over bestaat. Met name in de laatste eeuw, vanwege het enorme gebrek aan historisch onderwijs in de Kerk. Ik ben zelf opgegroeid met de gedachte dat Juda en Israël gewoon twee verschillende namen zijn voor hetzelfde volk en land. Ik herinner me dat toen ik het verschil tussen hen leerde, ik dit met mijn vader deelde. Hij was enorm verbaasd dat hij dit nooit eerder had gezien, zeker gezien het feit dat hij afgestudeerd was aan de Taylor Universiteit en voor vele jaren een zendeling was. Vreemd genoeg besefte hij wel dat Juda en Israël twee verschillende naties waren.

Zo lang als we het onderscheid begrijpen tussen Israël en Juda, kunnen we de passages die hierover gaan begrijpen en op een juiste wijze toepassen. Dit is een belangrijke sleutel om te begrijpen dat de Israëlische Staat niet hetzelfde is als het Israël uit de Bijbelse profetieën. De profeten spreken over de tien verloren stammen. De twee stammen zijn nooit verloren geweest.

DE BALLINGSCHAP VAN HET NATUURLIJKE JUDA: 604 V.CHR.

Het Assyrische koninkrijk kwam ten einde in 607 v.Chr. toen een van haar provincies succesvol in opstand kwam. Die provincie was Babylon. Zijn koning veroverde de hoofdstad van Assyrië, Nineve, in 607 v.Chr. en veroverde vervolgens Syrië, Israël, Juda en Egypte. Babylon nam Jeruzalem in 604 v.Chr. in. Koning Darius de Meder regeerde dit nieuwe Babylon voor een aantal jaren en gaf Daniel de positie van rijksbestuurder (Dan. 6:1–3). Dan verhaalt de geschiedenis ons dat Cyrus van Perzië uiteindelijk de aanvallen beëindigde. Hij regeerde vanuit zijn vaderland en zijn schoonvader Darius ging terug naar Medië.

Gedurende Cyrus' eerste jaar als koning vaardigde hij een bevel uit waarin hij de bevolking van Juda toestemming gaf om terug te gaan naar hun eigen land (Ezra 1:1). Ongeveer 50.000 van hen (Ezra 2:64 en 65) gingen terug met Zerubbabel, die door de koning werd aangesteld als hun leider. Zerubbabel zelf was een afstammeling van David en een voorvader van Jezus Christus (Luk 3:27).

Het was nodig dat Juda toestemming kreeg om terug te gaan, omdat de profeet had geprofeteerd in Micha 5:2 dat de Messias geboren zou worden in Bethlehem. De ballingschap van Juda kon daardoor dus niet permanent zijn.

Aan de andere kant zou God Israël geen toestemming geven om terug te gaan naar het oude vaderland vanuit hun Assyrische ballingschap. Ten eerste is er geen enkel verslag in de geschiedenis dat ze zijn teruggegaan. Maar belangrijker nog, zo'n terugkeer zou in strijd zijn met de wet van God. Dit zal duidelijk worden in ons volgende hoofdstuk.